Bram van de Beek
Met het oog op het 1700-jarige jubileum van het concilie van Nicea in dit jaar heb ik me extra verdiept in de teksten en de context van die vergadering. Eén van de opvallende dingen is de nadruk op eenheid. Die sluit ook de eenheid van de kerk in. Dat is niet alleen zo omdat die voor Constantijn belangrijk was, omdat de kerk een van de pijlers van het ene Romeinse rijk geworden was. De eenheid van de kerk behoort tot de intrinsieke kenmerken van het geloof.
Niet dat die eenheid in de Geloofsbelijdenis van Nicea expliciet wordt vermeld. De kerk wordt zelfs niet eens genoemd in de tekst van het Symbool dat in Nicea is opgesteld. Die eindigt abrupt met: ‘en in de Heilige Geest’. Pas in de versie van Constantinopel (381) wordt de zinsnede over de kerk opgenomen.
Toch is de eenheid van de kerk fundamenteel aanwezig in de belijdenis van Nicea – zelfs zo fundamenteel als het maar kan. Deze is verankerd in de eenheid van God. Het Apostolicum heeft simpel: ‘Ik geloof in God de Vader’. Het Nicaenum heeft: ‘Wij geloven in één God de Vader’. De eenheid van God wordt expliciet genoemd en vooropgesteld. Hoe ver dat strekt wordt duidelijk uit het vervolg: ‘en in één HEER, Jezus Christus’. Dat is niet om zich af te zetten tegen de Romeinse keizer die ook claimde Heer te zijn. Die tijd was in 325 voorbij. Jezus staat niet in competitie met de keizer. Hij is de HEER – de presentie van de ene God. Zo beleed de Kerk Hem al voordat de keizer zichzelf tegen het eind van de eerste eeuw ‘Heer’ ging noemen.
De combinatie van ‘één God’ en ‘één HEER’ legt een verbinding met het Sjema (Deut. 6:4): ‘De HEER onze God is één.’ De ene God is geen ander dan de ene HEER (op het concilie nam men daarvoor de ongelukkige formule homousios – ‘van hetzelfde wezen’, aan). Dat maakt ook duidelijk waarom niet wordt gezegd: ‘en in één Heilige Geest’, maar simpel ‘en in de Heilige Geest’. De Geest wordt immers in het Sjema niet genoemd. De Geest is veeleer aanwezig in de voortdurende activiteit van de Vader en de Zoon, de éne God die de éne HEER is, in Israël en in de kerk.
Op het concilie van Constantinopel is een nieuwe tekst van het Symbool aanvaard. De basis daarvan is het Nicaenum, maar dat is aangevuld met teksten uit andere belijdenissen. Het gedeelte vanaf de Heilige Geest is ontleend aan de geloofsbelijdenis van Jeruzalem (of een vergelijkbare tekst), die we kennen uit de Catechetische lessen van Cyrillus van Jeruzalem (348). Daarin wordt wel gesproken over de kerk. En wel expliciet ‘één kerk’, en Constantinopel, waar Cyrillus aanwezig was, heeft dat overgenomen. Dit is des te opvallender omdat het concilie dat andere ‘één’, bij de Heilige Geest, dat Cyrillus wel in zijn tekst had, níet is overgenomen. Net als in het Nicaenum heeft de tekst van Constantinopel, het Nicaenoconstantinopolitanum, eenvoudig ‘en in de Heilige Geest’. Blijkbaar was de link met het Sjema, met ‘God’ en ‘HEER’, zo sterk dat men dit zo gelaten heeft, in het besef dat het bij de Geest gaat om de actieve presentie van God. de HEER, die de goddelijke uitvoerder is van de wil van de Vader door de Zoon. Dat mag ook de reden zijn dat ‘van hetzelfde wezen’, homoousios niet bij de Geest wordt genoemd, ook al doen de Cappadocische kerkvaders dat wel. De Geest belijdt je niet zoals de Vader in de hemel en de Zoon aan zijn rechterhand, maar de Heilige Geest leef je en ken je in de gemeenschap die Hij sticht: de Kerk.
Daar, in de Kerk, heeft ‘één’ zijn plek: ‘wij geloven in één Kerk’ – de plek waar God woont en werkt. Daarin word je opgenomen door de ene doop – het moment dat de Naam van de drie-ene God over je wordt uitgesproken, waardoor je vergeving van zonden en het eeuwige leven ontvangt. Kerkvaders citeren graag Efeziërs 4:3-6: ‘Span u in om door de samenbindende kracht van de vrede de eenheid te bewaren die de Geest u geeft: één lichaam en één geest, zoals u één hoop hebt op grond van uw roeping, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die boven allen, door allen en in allen is.’ In de gemeenschap met God is alles één: één God, één HEER, één Kerk, die één lichaam is en één geest, één hoop op de eeuw die komt, één doop, in het éne geloof. Geloof is in de vroege kerk niet ons subjectieve geloof, maar de inhoud van het geloof: de belijdenis van de drie-ene God. De doop als moment van het ontvangen van vergeving van zonden en het eeuwige leven is onlosmakelijk verbonden met het belijdenis van de éne God die in Christus de HEER is, de God die reddend verschenen is. ‘In Hem vormt het bouwwerk één geheel en groeit het uit tot een tempel die gewijd is aan de Heer, in wie ook u samen opgebouwd wordt tot een plaats waar God woont door zijn Geest’ (Ef. 2:21).
De eenheid van de kerk, niet alleen één geest, maar ook één lichaam, is onlosmakelijk verbonden met de eenheid van God. Misschien moeten we zelfs dat woord ‘eenheid’ maar loslaten. Het geeft toch iets van de eenheid van twee elementen die samenkomen (analoog aan het verschil tussen ‘gelijk van wezen’, homoiousios, en ‘van hetzelfde wezen’, homoousios, in de relatie van de Vader en de Zoon. Er is geen eenheid van de Vader en de Zoon alsof ze twee verschillende entiteiten waren die overeenkomen. Zij zijn de ene God, de enige. De eenheid van de kerk bestaat niet uit een vereniging van twee kerken die het eens worden - hoe volmaakt ook – de kerk is één, de enige.
1700 jaar Nicea – het wordt tijd om dit ‘één’ opnieuw te belijden – en dat niet alleen met woorden maar ook met de daad te bewijzen.
Dat is een extra vermaning voor de Westerse kerk, die altijd de voorkeur heeft gegeven aan het Apostolicum, zeker in de protestantse traditie – zonder ‘één’, zonder te geloven ‘in één kerk’, zonder één doop, zelfs helemaal geen doop in het Credo. En dan in het enkelvoud, ‘ik geloof’, alsof de kerk een vergadering is van allemaal gelovige (en dan subjectief gelovige) ikken.
‘Wij geloven in één Kerk die een plaats is waar de ene God en HEER woont door zijn Geest.’
Een mooi thema voor het herdenken van Nicea in 2025.
Comentarios