top of page

Lezing Arnold Huijgen

Inleiding

Waar zijn wij hier helemaal mee bezig? Een oecumenisch initiatief, een platform, een studiedag - hebben we dat niet al vaker gezien? En de cynicus zou eraan toe kunnen voegen: zullen we dat niet nog vaker zien, zij het met telkens minder en oudere deelnemers? Aandacht voor de oecumene in het Westen lijkt een verdwijnende zaak. Actieve, jonge christenen houden zich toch wel met andere dingen bezig?

Toen de verklaring van het platform Rome-Reformatie verscheen, reageerde een columnist in het Reformatorisch Dagblad met de vraag of een stap richting Rome geen verraad is aan degenen die vijfhonderd jaar geleden zwaar werden vervolgd? En of oecumene niet neerkomt op het zoeken naar een grootste gemene deler. Dit bracht de columnist tot de vraag: ‘Hoe vaag moet het worden om de eenheid te kunnen vinden?’

Een groot enthousiasme spreekt hier nog niet uit, al zou je ook kunnen zeggen dat in ieder geval de relevantie van wat we hier vandaag doen, werd waargenomen. Intussen heb ik gemerkt dat de verklaring ook veel positieve reacties heeft opgeroepen, gelukkig wel.

Ik ben dankbaar voor de uitnodiging om hier vanmiddag te spreken, hoewel ik anders dan mijn adhesie in feite niets heb bijgedragen aan de verklaring. Ik heb me wel afgevraagd of ik hier een verhaal zou moeten houden, want als lid van de christelijke gereformeerde kerken moet ik beginnen met een testimonium paupertatis. De synode van deze kerken gaat zich buigen over de vraag wat te doen met kerken die ondanks synodale uitspraken daartegen toch vrouwelijke ambtsdragers hebben bevestigd. Sommigen spreken met droge ogen over de mogelijkheid van een scheuring met het oog op de zuiverheid van de kerk. Hieronder zijn mensen die ik heb opgeleid, en die zeggen dat de kerk gezuiverd moet worden van wie zich niet aan besluiten houdt. De gereformeerde belijdenis spreekt over de ware kerk waar Gods Woord wordt verkondigd en de sacramenten worden bediend. Maar dat is velen tegenwoordig te abstract: we moeten wel realistisch blijven en problemen aanpakken, hoor ik geregeld.


Nu, daar zijn we al bij een kern van wat ik te zeggen heb vanmiddag: laten we inderdaad realistisch zijn, maar dan wel werkelijk realistisch. In zijn tekst over het verantwoordelijke leven, opgenomen in zijn Ethik, overweegt Bonhoeffer dat wie verantwoordelijk handelt, moet doen wat bij de werkelijkheid past, wat wirklichkeitsgemäß is. Maar wat werkelijk is, heeft God in Christus geopenbaard. Ik citeer: ‘De werkelijkheid zonder de werkelijke [Christus] te willen verstaan, betekent in een abstractie leven.’ Niet wat wij voor ogen zien, is de werkelijkheid, maar wat Christus openbaart. Oecumene is dus niet een project van christenen die al onderhandelend en compromissen sluitend zien hoe ver ze kunnen komen, maar de omdat Christus leeft en Hij maar één lichaam heeft, is de kerk werkelijkheid. Niet wat voor ogen is, heeft prioriteit, maar de Christuswerkelijkheid en het Rijk dat komt. Anders gezegd: over de kerk als lichaam van Christus valt alleen gelovig te spreken; anders blijft enkel ons project over.


Waar zijn we mee bezig vandaag? Niet om een project op te pakken, maar om recht te doen aan de realiteit van de opstanding van Jezus Christus. Oecumene is zo bezien geen project en geen opdracht, maar het begint met het aanvaarden van een realiteit.

In dit verband kan ik het niet laten de Heidelbergse Catechismus te citeren. Nee, niet die passage die u vreest, maar het antwoord op de vraag wat je over de kerk gelooft. Deze catechismus begint niet bij een algemene definitie: ‘de kerk is...’, maar zet als volgt in:

Dat de Zoon van God van het begin van de wereld tot aan het einde zich uit het gehele menselijke geslacht een gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren, door zijn Geest en Woord in de eenheid van het ware geloof vergadert, beschermt en instandhoudt, en dat ik hiervan een levend lid ben en eeuwig zal blijven.

Dat is de toonhoogte om over de kerk te spreken.


Van misverstanden naar waardering

Waar brengt deze principiële toon ons? Traditioneel is er een soort catalogus van thema’s waar rooms-katholieken en protestanten het over moeten hebben in oecumenische contacten. Dat gebeurt ook en dat is ook goed. Vaak is dit het werk van theologen en dringt op het grondvlak niet altijd door hoe ver men in de oecumene al gekomen is.

Ten aanzien van het avondmaal bijvoorbeeld is het in reformatorische kring niet ongebruikelijk om onder verwijzing naar de veroordelingen van de kant van het concilie van Trente te stellen dat Rome deze nooit heeft teruggenomen en dat van toenadering dus geen sprake kan zijn. Aan de andere kant valt te wijzen op de frase uit de Heidelbergse Catechismus dat de paapse mis een vervloekte afgoderij is, waarna een typering volgt van de eucharistie volgens Trente die niet spoort met wat Trente stelde. Overigens werd deze zinsnede toegevoegd in reactie op de genoemde veroordelingen van het concilie van Trente, dus het een roept het ander ook weer op.


Intussen zijn we vijfhonderd jaar verder. Katholieke en protestantse theologen in Duitsland publiceerden Gemeinsam am Tisch des Herrn, een principiële en heldere verantwoording waarom avondmaalsgemeenschap mogelijk en nodig is. Collega Frank Ewerszumrode schreef een proefschrift waarin hij betoogde dat Calvijns avondmaalsleer uitstekend past bij het hedendaagse rooms-katholieke verstaan van de eucharistie, en zo zijn er vele bijdragen meer. Deze ruimen niet alleen misverstanden uit de weg, maar bieden ook theologische creativiteit om elkaar te zoeken en te vinden, gedragen door wederzijds respect en christelijke liefde. Waar het heel protestants zou zijn om eerdere leerveroordelingen te herroepen op basis van huidige inzichten, werkt dat - meen ik begrepen te hebben - in rooms-katholieke kring anders.


Befaamd is het gesprek over de rechtvaardigingsleer tussen lutheranen en rooms-katholieken, dat leidde tot een overeenstemming. Vaak genoeg heb ik gezien hoe juist dit type oecumenische verklaringen bij protestanten leidde tot een reactie van verzet of vrees, en extra nadruk op de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze, uit het geloof alleen en zonder enig werk van onze kant. Intussen blijft het nuttig ook hier terug te kijken naar bronnen van de Reformatie. Calvijn bijvoorbeeld stelt bij zijn volle verstand de leer van de rechtvaardiging enkel aan de orde in de context van de vernieuwing van het leven, van de heiliging dus. Voor Calvijn was het mogelijk voluit gereformeerd over de rechtvaardiging te theologiseren, maar de rechtvaardiging niet te isoleren van de levensvernieuwing.

Bij deze thematieken waarover in oecumenische dialoog wordt gesproken, wil ik niet te lang stilstaan. Ik wil er twee dingen over zeggen, en dan is er nog iets belangrijkers.


Ten eerste lijkt het me zaak dat oude karikaturen en misverstanden ontmaskerd blijven worden. Ik zie ze nog vaak terugkomen in de kolommen van kranten en kerkelijke bladen. Of dat gebeurt uit onkunde of onwil, of een combinatie van die beide, weet ik niet. Het is ook niet eenvoudig om alles bij te houden.


Ten tweede liggen er ook serieuze theologische opgaves. Over de visie op de kerk, en met name de visie op het ambt, zullen we het niet snel eens worden. Dat is des te meer reden om daar wel energie in te steken, maar het is een kwestie van eerlijkheid, onder ogen te zien dat deze reële verschillen bestaan.


Toch wil ik vanmiddag aan de andere kant beginnen: niet bij theologische verbindingen die al dan niet gelegd kunnen worden, maar bij de Christusrealiteit zoals Bonhoeffer die verwoordt. Laten we ernstig nemen dat Christus maar één lichaam heeft, en dat - naar de woorden van de apostel Paulus - de hand en de voet elkaar nodig hebben, juist in hun verscheidenheid. Alleen tot onze schade kunnen wij uit het oog verliezen wat ons in de ander gegeven is. Anders gezegd: wij kunnen en mogen niet zonder elkaar kerk zijn. ‘Is Christus gedeeld?’ vraagt Paulus retorisch. Natuurlijk niet. Die eenheid van het lichaam van Christus is niet allereerst een opgave, maar een gave. Vooraf aan het oecumenische handwerk van elkaar zoeken te begrijpen en zoeken naar wegen om te gaan, ligt de fundamentele overtuiging, het gegeven, dat Christus niet gedeeld is.


Laat me nader invullen waarom en hoe protestanten rooms-katholieken nodig hebben. Dat lukt alleen door op een aantal punten ook onder ogen te zien dat het protestantisme soms met het badwater ook het kind heeft weggegooid.


Als eerste noem ik de liturgie. Na de Reformatie is die versoberd en uitsluitend op het Woord en op het zingen van de Psalmen gericht geraakt. Die focus is wat mij betreft blijvend waardevol. Intussen heeft de liturgische beweging (of moet ik zeggen: hebben liturgische bewegingen) ons erbij bepaald dat veel waardevols uit de kerk der eeuwen niet mag blijven liggen. In verband met de liturgie noem ik de viering van het avondmaal of de eucharistie. Met name in de calvinistische tak van de protestantse reformatie heeft deze een heel eigen ontwikkeling en kleur gekregen, een avondmaalsspiritualiteit waarbij zelfonderzoek en besef van eigen onwaardigheid een grote rol speelden. Intussen werd de avondmaalsviering een soort incident, dat viermaal per jaar plaatsvond. Zo kreeg het avondmaal een geringe plaats, behalve dan in de week van voorbereiding op het heilig avondmaal, wanneer de spanning juist hoog opliep.


Dit had anders kunnen gaan. De reformator Johannes Calvijn wilde in Genève een wekelijkse avondmaalsviering. Hij vond echter de Geneefse raad op zijn pad: die vond dat te frequent. Calvijn stelde een compromis voor van een avondmaalsviering per vier weken. Genève telde namelijk vier kerken en Calvijn was uitgekookt. De raad trapte er echter niet in en verordonneerde een frequentie van viermaal per jaar. Veel traditionele Nederlandse protestantse kerken houden zich in grote lijnen nog aan dat besluit, ook al konden ze vrijelijk invulling geven aan wat Calvijn had gewild.


Inmiddels is in veel protestantse kerken een frequentere avondmaalspraktijk gebruikelijk. De vraag is wat het voor de protestantse spiritualiteit had kunnen betekenen wanneer de avondmaalsviering frequenter had plaatsgevonden.


Ik noem ook de mariologie. Dat zal geen verrassing zijn voor wie mijn werk kent. Eeuwenlang, tot en met de Reformatie, was er grote achting voor de heilige maagd, zoals Calvijn haar bij voorkeur noemt. Vooral in de fase direct na de Reformatie verhardde de situatie en vond een boedelscheiding plaats, waarbij Maria aan de rooms-katholieke kant van de scheiding terecht kwam. Daarmee heeft het protestantisme zichzelf tekort gedaan: het voorbeeld van geloof, de moeder van de Heer, model van de kerk, verdween uit beeld, terwijl aan rooms-katholieke kant Maria soms op zichzelf werd beschouwd, zonder directe en voortdurende band met Christus. In het gesprek over vrouwelijke ambtsdragers aan beide zijden speelt Maria onvoldoende een rol.


Zonder de pretentie uitputtend te zijn geweest, noem ik ten slotte nog monastieke tradities. De Reformatie betekende een beweging weg uit het klooster, het volle leven in, innerweltliche Askese in de woorden van Max Weber. Voor Luther en vele anderen was dat een bevrijding. Intussen valt er van de monastieke spiritualiteit en traditie veel te leren. Anderen weten daarvan meer dan ik, maar laat me enkel de gezamenlijkheid noemen in de getijdengebeden.


Het protestantisme heeft veel verantwoordelijkheid neergelegd bij de enkeling, als het ging om het lezen van de Bijbel, het gebed, het christelijke leven. Dat was ook nodig. Onder seculiere druk zien we ook de keerzijde daarvan: individualisme en sektarisme bijvoorbeeld, omdat met een beroep op sola scriptura men zijn eigen interpretatie van de Schrift tot hoogste waarheid verheft. Maar ook betekenisverlies en ontkerkelijking, want als ik het niet meer volhoud om te bidden en de Bijbel te lezen, als ik geen betekenis kan verlenen of vinden, dan blijft niets meer over. Paradoxaal genoeg is de kracht van het protestantisme ook de zwakte ervan gebleken: de nadruk op persoonlijk geloof en de mogelijkheid om dat te verwoorden en er gestalte aan te geven, is uitermate krachtig. Het heeft emanciperend en zelfs bevrijdend gewerkt. Maar de zwakte ervan is ook evident: op je eentje geloven gaat niet.


Dit overzicht van enkele punten waarop protestanten eenzijdigheden hebben ontwikkeld en onderdelen van de schat van de kerk der eeuwen hebben laten liggen, zou de indruk kunnen wekken dat het uiteindelijk om nut en om balans gaat. Zoals twee bedrijven in dezelfde branche elkaar kunnen versterken omdat ze qua cultuur en portfolio complementair zijn. Ten aanzien van de kerk ligt het echter fundamenteel anders, en daarom onderstreep ik nogmaals dat dit alles begint bij de werkelijkheid van Christus die als gemeente bestaat en die slechts één lichaam heeft. Die werkelijkheid zien we niet, maar geloven we (hopelijk) wel, en het is een zaak van bekering om ons daarnaar te richten - zowel een bekering in ons denken als in ons handelen. Telkens wanneer wij een broeder of zuster in Christus ontmoeten, hebben wij ons tot deze eenheid te bekeren. Let wel: bij die broederlijke ontmoeting doel ik niet allereerst op een connectie op gevoelsniveau, al is die natuurlijk ook welkom. Maar als de ander ook in de naam van de drie-enige God gedoopt is, zijn wij principieel dezelfde grens overgegaan en behoren wij tot het ene volk van God. Dat is althans wat ons in de doop beloofd wordt en het komt - als altijd - aan op geloof en bekering. Dat geloof richt zich op Christus, maar Christus is nooit zonder zijn kerk. Dit is - naar mijn vaste overtuiging - de structuur van Paulus’ denken over de relatie tussen Christus, de gemeente, en de enkele gedoopte.


Een weg vooruit

Daarmee heb ik het belangrijkste gezegd, maar u weet: ook als de climax allang achter je ligt, gaat de protestantse dominee nog even door met zijn preek...

In dit geval met de toepassing: ook wie alles meemaakt wat ik tot nu toe gezegd heb, hoeft nog niet overtuigd te zijn van de noodzaak om naar institutionele eenheid te zoeken. Is een wederzijdse aantrekkingskracht, een geestelijke eenheid, niet voldoende? Dat lijkt eenvoudiger, maar de kostprijs is de vergeestelijking van het kerkbegrip tot de idee kerk. De kerk is echter evenmin louter een idee als het heil en Christus louter idee zijn.

Welke mogelijkheden zijn er, gaandeweg gestalte te geven aan eenheid? Een klein kerkrechtelijk consult bij mijn collega Klaas-Willem de Jong leerde mij dat het in beginsel niet mogelijk is van twee kerkverbanden lid te zijn, maar dat de Protestantse Kerk wel de figuur van het gastlidmaatschap kent: iemand blijft dan lid van bijvoorbeeld de Nederlandse Gereformeerde Kerken, maar functioneert ook als gastlid in een Protestantse gemeente. Wat mij verraste: een gastlid kan zelfs als ambtsdrager dienen. Nu is dit een individuele figuur, maar zouden geen manieren denkbaar zijn om dit collectief vorm te geven? Een soort stroomopwaartse inclusie, een federatief model? Bekend is het model van de oosters-katholieke kerken, de geünieerde kerken die een oosterse ritus gebruiken, maar wel onderdeel zijn van de Rooms-katholieke kerk. Zij zijn wel katholiek, maar niet westers, niet Latijns. Zou iets dergelijks ook voor protestantse kerken niet mogelijk zijn? Daarmee krijgt de beleden eenheid in Christus ook daadwerkelijk gestalte.


Natuurlijk is dit niet eenvoudig. Van de kant van de rooms-katholieke kerk was het eenvoudiger om de priesters van de oosters-katholieken te erkennen dan het zal zijn om ouderlingen en predikanten te erkennen. Voor protestanten ligt het spannende punt in de erkenning van de paus. Je kunt Maria wel aardig vinden, maar je hebt met Petrus te maken! Toch is een bisschoppelijk systeem niet per se vreemd aan het protestantse denken. Hongaarse gereformeerden kennen bisschoppen. In de Protestantse Kerk in Nederland mag het zo niet heten, maar de classispredikanten zijn onmiskenbaar een stap in dezelfde richting. Wat de positie van de paus betreft: deze heeft een synodaal proces geïnitieerd waarin de betrokkenheid van alle gedoopten werd gestimuleerd. Ik hoop eerlijk gezegd dat dit proces van blijvende betekenis zal zijn; wellicht heeft paus Franciscus op dit punt iets onomkeerbaars gedaan.


Intussen blijft van de kant van sommigen, vooral in reformatorische kring, de vraag (of misschien is het niet meer dan een intuïtie): maar ons voorgeslacht dan? Hebben we het dan altijd verkeerd gezien? Het eerlijke, reformatorische antwoord moet volgens mij zijn dat deze traditie geen gelijk gewicht heeft als de Schrift, die ons de eenheid van de kerk in Christus leert. Wie zich verdiept in wat de reformatoren schreven, vindt daar overigens ook een sterk accent op katholiciteit en een diep verlangen naar de eenheid van de kerk. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de tijd er ook toe doet: wij leven in andere tijden dan de zestiende eeuw. In seculiere contexten ontstaan nieuwe drukpunten. Bij sommigen resulteert deze druk erin dat de eigen kring steeds nauwer wordt afgegrensd van anderen en de eigen, zuivere waarheid met des te meer energie wordt verdedigd. De bijbehorende gevaren zijn die van separatisme en sektarisme. Het alternatief is dat we onder seculiere druk steeds meer ontdekken dat we bij alle verscheidenheid gemeenschappelijk hebben dat we aan Christus toebehoren. Wordt dat vaag? Welnee, het wordt wel divers op allerlei punten, maar niet op het cruciale punt: dat wie Christus toebehoort, verbonden is aan allen die Christus toebehoren. We mogen elkaar dus niet missen, omdat Christus ons niet wil missen.

Comments


bottom of page